Ingezonden: 10-4-20
Ik moet iets bekennen. Ik ben nog nauwelijks gaan kijken en luisteren naar de voorstellingen, concerten, performances en museumtours waar ik ineens zo eenvoudig online toegang toe heb. Ik ben niet de enige, hoorde ik laatst beweren. Dat komt dan, zo hoor ik ook, door de slechte kwaliteit van de technologie. Het benadert de echte ervaring nog niet genoeg. Als het beter zou klinken, beter zichtbaar zou zijn, 3D, enzovoorts, dan zouden we wel kijken. Want dan doen de media wat ze moeten doen. Dan krijgen we naadloos, transparant toegang tot het werk en kunnen we een echte esthetische ervaring hebben.
Ik weet het niet. Ik betrap me erop dat ik het begin nog niet voor elkaar krijg. Ik vind de route naar het kunstwerk toe niet meer. En ik denk aan hoe dat bij mij normaal gaat. Ik koop vaak iets van een kaartje. Er is iets met afspreken en samen voor de voorstelling wat gaan eten. Ik heb een recensie gelezen of iemand heeft me getipt. Ik kijk nog even in de spiegel voor ik vertrek en trek toch mijn leuke schoenen aan. Ik fiets en hang mijn jas op. Koffie in een foyer, tas in een kluisje, programma gratis of niet. En dan het donker in van de zaal, het pluche van de stoel, het wit van de museumzaal. En dan. Aandacht. Associaties. Verrast. Gevoel. Of niet. Geen mailtje dat op mijn scherm verschijnt. Geen wasmachine op de achtergrond. Geen mute-knop om even mijn dochter iets niet uit te kunnen leggen over wiskunde. Terug naar huis, of even wat drinken met de vrienden die we tegen zijn gekomen. Ik vond het echt niks. Veel mooier dan toen. Ontroerd. Verontrust. Hoe is het eigenlijk met. Nog een wijntje? Wanneer was toch? Appje naar mijn zus dat ze er echt moet gaan kijken.
Door het promotieonderzoek van Frank Mineur over de kritische rol van theater in de ervaringssamenleving heb ik geleerd een beetje uit te zoomen naar wat er om de theatervoorstelling heen gebeurt om het een voorstelling te laten zijn. En daar weer op in te zoomen: De verlichting die uitgaat en het begin aankondigt. De stilte in een zaal. Enzovoorts. Zodat we ons kunnen richten op wat ons wordt getoond. Zodat we dat kunnen beschouwen als kunst. Ook leer ik van hem dat we tegenwoordig hiervoor veel minder afhankelijk zijn van de gebouwen die voor de kunst zijn ingericht. We kunnen tegenwoordig ook op festivals of zomaar op straat kunst tegenkomen. En dan kunnen we vaak ook de transitie maken van alledaagse realiteit naar kunst. Of is die transitie zelf onderwerp van het werk. Dat is een subtiel proces dat werk en oefening vraagt van de kunstenaar, de context waarin kunst wordt getoond en van de kijker.
En dat subtiele proces, dat heb ik nog helemaal niet te pakken. Misschien is het nu eerder te makkelijk dan te moeilijk. Ik ben op zoek naar welk werk ik kan doen om naar kunst toe te gaan en er weer zinvol vandaan te komen. Hoe maak ik die transitie? En hoe kunnen de media waar we nu en voorlopig aan vastzitten, helpen? Alleen mijn leuke schoenen aantrekken is misschien niet genoeg. Maar ik ga het toch alvast een keer proberen.
Beste Ruth, iets uit je laatste alinea resoneert direct. “Misschien is het nu eerder te makkelijk dan te moeilijk.” Ik denk dat de ‘raakheid’ van kunst ook in de context zit, zoals je beschrijft. Het proces vooraf, de concentratie in de zaal (of elders), de verrassing.” Die omstandigheden creëren ook veel meer kans op zintuigelijke prikkeling; overprikkeling helpt daar niet bij en dat ervaar ik althans online meteen veel meer. Misschien draag ook ik daarom geen hakken maar sloffen thuis. 😉